Veenweide vernatting en vernieuwing
Het is een langzame maar zeker geen sluipende verandering die we al lang zien aankomen: de bodemdaling van het veenweidegebied, variërend van enkele millimeters tot meer dan anderhalve centimeter. Per jaar. Trager nog dan de verandering is onze maatschappelijke reactie erop. Met een klaarblijkelijk collectief ervaren duivels dilemma houden we onszelf in de houdgreep. Het unieke landschap met de melkveehouderij willen we behouden en tegelijk constateren we dat de benodigde landbouwkundige drooglegging leidt tot het verdwijnen van de veenbodem, de drager van datzelfde landschap. Tel daar bij op dat de oxidatie van het veen een flinke CO2-uitstoot met zich meebrengt, dat de waterkwaliteit verbeterd moet worden en het dilemma rond dit ‘karakteristieke stukje Holland’ toont zich ten volle.
De macht van de gevestigde orde bepaalde decennia de richting waarin de oplossing werd gezocht: waterstandsdaling zodat er beweid kon blijven worden. En dat terwijl zich er niet allen ecologische bijna-rampen aandienden met het verdwijnen van de weidevogels, ook de maatschappelijke kosten die gemaakt moeten worden om bodemdaling bij rioleringen, wegen en woningen te herstellen zouden een teken aan de wand moeten zijn. Al meer dan twintig jaar lezen we dat bestuurders en politici voor ingrijpende opgaven staan. En al twintig jaar wordt de oplossing gezocht in steeds verder gaande technische ontwikkelingen in dezelfde denkfuik waarin we ons al die tijd al bevinden. Voor echt fundamenteel andere oplossingen is kennelijk geen draagvlak. In het beste geval worden er lokale maatwerkoplossingen gezocht. Meestal echter wordt er teruggegrepen naar de techniek, zoals onderwaterdrains, zodat de bestaande productiestructuur kan blijven bestaan. De fundamentele gedachte, waarbij de functie het peil weer gaat volgen in plaats van andersom, lijkt echter niet van de grond te komen.
Maar het idee dat met technische hulpmiddelen een structurele oplossing wordt gevonden zal niet toekomstbestendig blijken. Het is te duur en is niet volhoudbaar. Als het water ons eenmaal niet alleen in figuurlijke zin financieel, maar ook letterlijk tot de lippen is gestegen, dan realiseren we ons dat een systeemsprong terug in de tijd de polsstok is waar we ons aan hadden moeten vasthouden. Wat we hier nodig hebben is meer cultuurtechniek en minder civiel-techniek. Dat betekent vernatting laten gebeuren, de verbouw van andere, bij de omstandigheden passende gewassen telen en het besef dat niets voor eeuwig was en zal zijn. Ook niet het veenweidelandschap van West-Nederland.
Het beeld verandert, maar hoeft niet minder interessant te zijn als de paludicultuur z’n intrede doet: lisdodde, veenmos of kroosvaren zijn interessante (voedings- en bouw)gewassen. We kunnen ook denken aan de verbouw van cranberries, rijst en hier en daar regionale kringlopen waar biologische landbouw, passend bij wat de bodem biedt, kan blijven bestaan binnen een netwerk van regionale voedselketens. En vooral zullen we moeten denken aan grotere oppervlakten water, al dan niet geschikt voor recreatief gebruik. We kennen ze al als Nieuwkoopse en Vinkeveense plassen. Geen koeien meer in de weide, maar nog altijd erg Hollands.